Een molenaarszoon stond aan het graf van zijn vader. De molen werd eigendom van zijn oudste broer. Zijn middelste broer kreeg de ezel. Meer was er niet te verdelen. Er restte hem alleen nog een kat.
`Ach vader¿, zei de molenaarszoon, `hoe moet dat nu verder? Ik heb geen geld en nu de molen en ezel mijn broers toebehoren, heb ik niets meer. Waar moet ik nu van leven?¿
`Wees gerust meester¿, hoorde hij de kat zeggen. Van schrik viel de jongen bijna om. `Rustig maar¿, zei de kat, `ik ben hier om je te dienen. En als je precies doet wat ik zeg, zal het je geluk brengen.¿